Europa maakte in 1830 voor de eerste keer kennis met de Aziatische braakziekte of cholera. Dertien jaar daarvoor had deze verschrikkelijk huisgehouden in Bengalen, ongeveer het huidige Bangladesh. Via Rusland, Frankrijk en Duitsland kwam de ziekte Nederland binnen. Toen deze nog in ons buurland woedde, stuurde de Nederlandse regering een medische commissie. Die keerde met de geruststellende mededeling terug dat de ziekte niet besmettelijk was.
Kaneel en nootmuskaat
Het eerste ziektegeval werd in Scheveningen gemeld en sloeg al snel over naar Den Haag en Rotterdam, de resultaten van de medische commissie logenstraffend. De patiënten hadden een rijstwaterachtige ontlasting, braakten en waren zeer dorstig, terwijl ze koud aanvoelden. Velen stierven.
Een vlugschrift adviseerde een recept met brandewijn, olie, suiker, pepermuntwater, kaneel en een nootmuskaat. Veel zal het middeltje niet geholpen hebben. Pas in 1876 zou de veroorzaker ontdekt worden onder een microscoop, de bacterie Vibrio cholerae, die binnen één tot drie dagen door de afscheiding van giftige stoffen een ontsteking in de dunne darm veroorzaakt.
Tot die tijd herhaalde de cholera-epidemie zich in 1848, 1853, 1855 en 1859 en niet alleen in Nederland. In 1854 stierven in het overvolle Londen bijna 30.000 mensen. Veel artsen zagen de ongelofelijke stank van afval als oorzaak van de ziekte. Maar de arts John Snow toonde aan dat de meeste mensen gestorven waren in de buurt van de Theems en dat niet de lucht maar water, en dan met name bij verontreinigd water, de oorzaak van de epidemie lag.
Drinkwatercommissie
In 1866 was het weer raak. Vanuit Katwijk verspreidde de cholera zich over het land. Koning Willem III formeerde op 16 juli van dat jaar een commissie van tien wijze mannen met de opdracht het drinkwater in Nederland te onderzoeken.
Na twee jaar onderzoek kwamen zij tot de conclusie dat het niet alleen aan de kwaliteit van drinkwater lag. Het waren vooral de hygiënische omstandigheden in de buurt van dat water. Uitwerpselen van mensen, en dus ook cholera-zieken, werden in sloten en kanalen afgevoerd. En daar haalde men ook drinkwater uit. Zo verspreidde de cholera zich weer onder nieuwe slachtoffers.
Water uit de sloot
Duizenden mensen stierven tijdens de epidemieën. In Benthuizen gingen 56 van de duizend inwoners dood aan cholera, in Zegwaart 43 en te Zoetermeer 37, veel meer dan het gemiddelde. De dorpen behoorden tot de niet benijdenswaardige top-twaalf. Daar werd vooral water uit de poldersloten gedronken.
Normaal stierven in Zoetermeer, dat in 1865 1055 inwoners telde, ongeveer dertig mensen per jaar. In 1866 waren dat er 67; 39 ervan waren aan cholera bezweken. Voor Zegwaart waren die cijfers, met 1432 inwoners, respectievelijk 30 en 77. 61 mensen stierven aan cholera.
De meeste mensen dronken water uit de put of uit een sloot. Al dat water kon ontbindende afvalstoffen van mens, plant en dier bevatten. En in Zoetermeer was er alleen bij de katholieke kerk in de Dorpsstraat een forse bak voor de opvang van regenwater. Maar die kon niet de hele bevolking van water voorzien.
Cholerafonds
Ondertussen was de ontreddering groot. De cholera had vooral daar huisgehouden waar mensen dicht op elkaar leefden, dus de armere mensen. Dezen hadden ook het slechtste drinkwater. Bovendien stond de wc boven de vaart, waarnaast ook de was werd gedaan. Besmetting kon dan ook veel gemakkelijker plaats vinden.
In 1866 werd een inzameling gehouden ten behoeve van de zieken tijdens de cholera-epidemie. De daartoe ingestelde Choleracommissie haalde fl. 1137,54 op. Na de benodigde uitgaven bleef nog een bedrag over van fl. 329,59. In de jaren die volgden kwam er rente bij en werden wat speciale uitgaven betaald. Zo kreeg in 1889 een knecht van E.J. Salters een uitkering van fl. 85,60 voor het door brand verloren gegane timmermansgereedschap. Twaalf jaar later was fl. 25 nodig voor het vervangen van lakens en dekens van het gezin W.Dorst. En dat was inclusief 15 cent ten behoeve van petroleum voor het verbranden van het oude beddegoed. En in 1913 ontving de plaatselijke afdeling van het Groene Kruis fl. 500 voor de aankoop van ligtenten voor lijders aan tuberculose.