Het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw kennen grote veranderingen op het gebied van energiegebruik. Deze veranderingen gaan ook niet voorbij aan het tweelingdorp Zoetermeer-Zegwaart dat in die tijd ongeveer 3000 inwoners telde. Men zoekt een mogelijkheid om de veranderingen die vooral in de grotere steden plaats vinden, ook op het platteland te realiseren. In 1906 besluiten de twee gemeentebesturen – Zoetermeer en Zegwaart zijn nog niet samengevoegd – in Zoetermeer een gasfabriek op te richten. Een jaar later kan met de gaslevering worden begonnen.
Gas op basis van aardolie
Opmerkelijk is de keuze van de basisgrondstof voor de fabricage van het gas. Het gas wordt gemaakt van aardolie: het petroleumgas. Om precies te zijn gaat het om ‘petroleumresidu, gestookt in een ijzeren retort, verhit met steenkolen en na reiniging verzameld in een drijvende gashouder van waar uit het gas door een ondergrondse leiding naar de gemeente wordt gevoerd. De reiniging heeft plaats zonder water zo dat verontreiniging door afvalwater niet kan plaatsvinden’, aldus een gemeentelijke toelichting.
Het maken van stadsgas op basis van petroleum is bijzonder. De geschiedenis van de gasvoorziening in Nederland is op dat moment twee eeuwen oud en vóór de distributie van aardgas, vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw, vormde steenkool de basisgrondstof. Gedurende anderhalve eeuw draaide de gaswereld om steenkoolgas. Dat werd geproduceerd door kolen te verhitten en vervolgens het vrijkomende gas te zuiveren en op te vangen in gashouders.
De vondsten van de ‘NV Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië’ (de ‘Koninklijke’), dat in 1890 was opgericht, en de hoge verwachtingen daarvan, zullen een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming om gas op aardoliebasis te gaan produceren.
Burgemeester en wethouders proberen in 1906 met een wervende circulaire het nuttige van het petroleumgas onder de aandacht van de bevolking te brengen. Het gas geeft ‘prachtig licht’ en is ‘als kookgas en voor verwarming uitstekend te gebruiken’ Verder is het ‘ bij een goede behandeling niet gevaarlijk of schadelijk’. ‘Bovendien vervalt door gebruik van gas, het vuile en onaangename schoonmaken, vullen, enz. van petroleumlampen en -toestellen, het gas vereist zeer weinig moeite en geeft bijna geen vuil.
Het gasfabriekje komt ten zuidwesten van het dorp Zoetermeer, op een terrein dat tot op dat moment werd gebruikt als tuingrond.
Naar electriciteit
Het gaat goed met de gasfabriek. Al in 1911 moet de opslagcapaciteit vanwege de vraag worden vergroot. B&W wordt geadviseerd een flinke extra gashouder te plaatsen. ‘Dat moet,’ zo wordt er met positieve toekomstverwachtingen aan toegevoegd, ‘voor 12 tot 15 jaar voldoende zijn’. Drie jaar later blijkt de toekomst veel somberder. In de zomer van 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Hoewel Nederland neutraal blijft, komt de overzeese bevoorrading steeds meer onder druk te staan. Petroleumresidu en steenkool zijn steeds moeilijker te verkrijgen.
De ene na de andere prijsverhoging volgt. De situatie is in 1917 zo nijpend dat de raad vaststelt ‘dat de tijd om het bedrijf van de hand te doen thans zeer gunstig is’. Kort daarop verkoopt Zoetermeer de petroleumgasfabriek aan de gemeente Delft.
De gemeente Delft ziet echter meer in elektriciteit. Er ligt al een hoogspanningskabel naar Pijnacker en van daaruit kunnen Zoetermeer en Zegwaart eenvoudig van stroom worden voorzien. In september 1917 wordt een overeenkomst met Delft gesloten en nog voor de oorlog is afgelopen, gaan al op 4 december 1917 alle lampjes als bij toverslag tegelijk aan.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Grootveld, R. (Ronald). (1994). Energievoorziening in Zoetermeer en Zegwaard in het begin van de eeuw. Haagvaarder, Bulletin van de St. Haags Industrieel Erfgoed, 3.
- Van der Velde, J. (Jan). (2008). Stadsgas voor een tweelingdorp. ’t Seghen Waert, 27(2), 11-15.