Vanaf 1917 had iedere volwassene stemrecht. In die tijd nog als 25-jarige, nu met 18 jaar. Dat betrof de mannen. Vrouwen kwamen iets later aan de beurt en mochten vanaf 1919 stemmen voor onder meer de Tweede Kamer, Provinciale Staten en de gemeenteraad.
De adel regeert
Dat was daarvoor wel anders geweest. Vanaf de Middeleeuwen vertegenwoordigde de adel het platteland. Als lokale ambachtsheren benoemden ze schout en ambachtsbewaarders, zeg maar burgemeesters en wethouders. Ook wezen ze andere functionarissen aan: de secretaris, de schepenen die samen met de schout de rechtsspraak verzorgden, ook de koster van de kerk en de schoolmeester. De rijkere mannelijke burgers hadden bij benoemingen wel enige invloed als ‘buren’.
Vanaf 1795 verloren de ambachtsheren hun macht. In 1848 kwam er een nieuwe grondwet die burgers kiesrecht gaven voor gemeenteraad, provincie en Tweede Kamer. Alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden kregen dat recht, ongeveer 10% van het aantal mannen.
Algemeen kiesrecht
Langzaam werd het kiesrecht uitgebreid. Ook ontstonden er partijen op grond van religieuze voorkeuren en vervolgens ook organisaties van socialisten en liberalen. In 1917 en 1919 volgde het algemene kiesrecht voor iedereen vanaf 25 jaar.
Tot de samensmelting van Zoetermeer en Zegwaart had elk dorp zeven raadsleden. De raadsleden kwamen meestal uit vijf partijen. Naast katholieken en liberalen valt de versplintering op binnen de protestante kiezers met vier partijen. In beide dorpen kwamen de twee wethouders uit de grootste partijen: van de rooms-katholieke partij en vanuit de Anti-revolutionairen (zeg maar Gereformeerde Kerk). Ze waren allen grote middenstanders en vooral herenboeren. Dat waren rijke boeren die hun bedrijf grotendeels overlieten aan voormannen en zoons en zelf in allerlei besturen zaten.
Bij de fusie van Zoetermeer en Zegwaart in 1935 veranderde niet veel. Op de elf raadszetels zaten vertegenwoordigers van zeven partijen. Nieuwkomer was de socialistische partij SDAP met één zetel. Zes jaar later was Nederland bezet door Nazi-Duitsland en werd de gemeenteraad naar huis gestuurd. Burgemeester en wethouders mochten de dagelijkse werkzaamheden draaiende houden.
Vele starre partijlijnen
Na de Tweede Wereldoorlog dachten de Nederlanders meer als eenheid te gaan samenwerken. Toch doken al weer snel de verschillen op. De dertien raadsleden kwamen uit vijf partijen, waarvan vier op kerkelijke grondslag. Zes leden kwamen uit drie protestante partijen, vier waren katholiek en drie mannen vertegenwoordigden de socialistische Partij van de Arbeid (PvdA). De verschillen van inzicht op de maatschappij werden in de raad star verdedigd. Zo erg dat een maatschappelijk werkster in 1953 in een rapport over Zoetermeer verzuchtte: ‘Zoetermeer lijkt deels een echte plattelandsgemeente met als typerende elementen een sterk behoudende inslag der bevolking; een stijl en verbeten vaak vasthouden aan de eigen principes, maar ook een krachtige, intense levensovertuiging en een grote kerkelijkheid’. Ze voegde daar aan toe dat ‘de groeperingen schijnen zó tegenover elkaar te staan (…), alsof men juist vorige week uiteen was gegaan’.
Toch waren er in de jaren (19)50 al veranderingen merkbaar. Vooral veel boerenzonen gingen op zoek naar een nieuwe toekomst in Canada en Australië. Andere jongeren leerden de wereld buiten het dorp kennen. Bovendien werd er druk in het Dorp gebouwd. Het inwonertal nam toe van 6100 in 1945 tot 11.000 in 1966. In dat jaar kwam ook de eerste vrouw op een raadszetel: mw. W. Gouman-Scheer.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Rijnsburger, J.P. (Jan). (1998). De gegoedste en gevroedste; gemeentebestuurders van Zegwaart en Zoetermeer 1817-1998. Gemeente Zoetermeer.
- Drapers, P. (Piet), Grootveld, R, (Ronald), De Kler, J. (Joke), & Vermeulen, T. (Ton) (red.). (2018). Honderd jaar kiezen in Zoetermeer. Historisch Genootschap Oud Soetermeer.