De eerste boeren in Zoetermeer en Zegwaart waren nog vrijwel helemaal zelfvoorzienend, als pioniers in een uitgestrekte wildernis waren zij immers op zichzelf aangewezen. Door de toenemende bevolking werd het echter voordelig om zich – naast het boerenbedrijf – te specialiseren in bepaalde ambachten. Zo ontstond er langzaamaan een middenstand van bakkers, smeden en andere ambachtslieden. Deze ambachtslieden vestigden zich bij voorkeur in het zwaartepunt van de bewoning, het liefst bij een kruispunt van wegen. In Zoetermeer was een voor de hand liggende plaats het ‘drielandenpunt’ tussen Rokkeveen, Zegwaart en Zoetermeer, op het kruispunt van de Voorweg en de wallenwetering, midden in de huidige Dorpsstraat.
Brede en smalle kavels
In de Zoetermeerse ontginning lopen de kavels overwegend in Noord-Zuid richting (loodrecht op de Voorweg); in de Zegwaartse ongeveer Oost-West (loodrecht op de Zegwaartseweg). Aan de Zoetermeerse kant van de Dorpsstraat kon de bebouwing zich eenvoudig verplaatsen van de omgeving van de Aernt Hendriksvaart naar de Voorweg / Dorpsstraat. Hier stond de bebouwing op de originele brede kavels. Deze kavels zijn in de loop van de tijd opgesplitst.
Aan de Zegwaartse kant werd een kavel van de Zegwaartseweg tot aan de wallenwetering opgeofferd en in smalle percelen verdeeld. Waarschijnlijk werd dit perceel eerst nog een flink stuk opgehoogd om wateroverlast tegen te gaan. Bij opgravingen in de Dorpsstraat zijn sporen teruggevonden van een ophoging vóór de 14de eeuw. De percelen aan de Zegwaartse kant van de Dorpsstraat waren smaller dan die aan de Zoetermeerse kant. Dit verschil is in het huidige straatbeeld nog steeds goed herkenbaar.
Dorpskerk
Op de hoek van de Dorpsstraat en de Delftse wallenwetering verrees de nieuwe gezamenlijke parochiekerk, op de plaats van de huidige Oude Kerk. De kerk aan de Zwaartslootseweg werd afgebroken, het terrein werd echter honderden jaren later nog aangeduid als het oude kerkhof. De Zegwaartse kapel bleef langer bestaan, deze werd pas rond 1610 gesloopt.
Rechten op de grond
Tegen het einde van de dertiende eeuw is de ontginning van het Hollands veengebied in volle gang. Overal in het gebied zijn kleinere en grotere stukken grond in cultuur gebracht, maar er zijn ook nog onontgonnen ‘wilde’ stukken land. Van sommige gebieden zijn de rechten (eigendom en belastingen) geregeld in een contract met de graaf, de zogenaamde Cope. Andere gebieden zijn van oudsher in bezit van vrij gevestigde boeren of maken deel uit van een oude grafelijke hofstede. Een aantal gebieden is door de graaf in leen gegeven aan lagere edelen. Om duidelijkheid te krijgen over het eigendom van de grond stuurde de graaf in 1296 en 1297 een commissie de veengebieden in die moest optekenen welke gebieden waren ontgonnen en welke rechten er op de grond gevestigd waren.
Over Zoetermeer meldt de commissie:
In Zoetermere van der brugghen die dair leghet ter kerke, vinden wi dat die reesloet van dier brugghe upwart alsoe recht up gaen sal, alse hi van beneden upcomet; ende van diere rechter ree die westzide wisen wi dat land an ’t langhe land; ambocht ende tiende vinden wi ter Zoetermere.
De commissie staat op de brug naast de kerk en ziet een reesloot (grenssloot) recht doorgaan zoals hij vanuit het zuiden aankomt. Het land aan de westkant van de grenssloot behoort bij het Lange Land, in het ambacht van Zoetermeer.
Het kan haast niet anders of men staat op de brug bij de kerk in de Dorpsstraat, de grenssloot is de Leidsewallenwetering.
Voirt van die Broecwege an ’t ambocht van Zoetermere ende vande Kercwege ter merewaert, dat vinden wi den luden toe.
Van de Broekweg en van de Kerkweg naar het meer, het huidige Buytenwegh en De Leyens, dat is van de luden (lieden). Met de Kerkwege wordt waarschijnlijk de Voorweg bedoeld, voor de ‘luden’ leidde deze weg inderdaad naar de kerk in de Dorpsstraat en in de 1463 wordt de Voorweg aangeduid met ‘Voorkerckweghe’.
Ende voirt van den Kercwege upwaert ten vene wart an dien van Catwijc, zoe vinden wij ’t den Grave toe (…)
Van de Voorweg naar het zuiden, in de richting van het buurtschap Katwijk bij Pijnacker is het gebied blijkbaar nog niet in gebruik als akkerland; het wordt aangeduid als ‘vene’ en is volgens de Commissie als onontgonnen gebied nog eigendom van de Graaf.
Nu is het hele gebied van Zoetermeer verdeeld in drie stukken: het Lange Land, tussen Broekweg en Leidsewallenwetering, het stuk van de luden tussen Voorweg, Broekweg en het meer en het resterende stuk van de Graaf.
Blijkbaar stond de kerk reeds in 1296 op zijn huidige plaats. Deze stelling wordt onderbouwd door resultaten van een archeologische opgraving op de hoek van de Dorpsstraat en de Leidse wallen, waarbij 13de eeuwse bewoningssporen werden aangetroffen.
Zegwaart en Rokkeveen worden in het verslag van de grafelijke commissie in één adem genoemd:
Voirt Ruckenvene ende Zegwaert sonder die tuschen twee tuiselen, vinden wi den grave arve, rechte ende tiende; twisken die twee tuiselen vinden wie haren Florens van Brederode toe (…)
De betekenis van het woord tuiselen (het is ook mogelijk dat er tniselen staat) is onduidelijk, maar mogelijk worden hiermee de kaden langs de Groeneweg en de Molenweg/Oudeweg bedoeld. Alles binnen deze twee kaden behoort tot het gebied van heer Florens van Brederode, die volgens andere bronnen al in 1283 ambachtsheer was van Zegwaart. Het gebied erbuiten is in 1296 ontgonnen en daarom eigendom van de graaf.
Meer informatie:
Boeken en tijdschriften
- Tuinstra, B. (Bouke). (2000). Van meer en moer: de ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer. ’t Seghen Waert, 19 (2), 5-8.
- Tuinstra, B. (Bouke). (2000). Van meer en moer: de ontstaansgeschiedenis van Zoetermeer. ’t Seghen Waert, 19 (3), 7-11.