In 1907 verhuisde het gezin Veldhuizen naar Zoetermeer-Zegwaart. Vader Veldhuizen werkte bij de spoorwegen en werd naar hier overgeplaatst. Zoon Wim kwam mee en werd uiteindelijk timmerman en aannemer. Hij had een scherp oog voor zijn omgeving en schreef op latere leeftijd zijn jeugdherinneringen op.
Dorpsstraat
Het grootste deel van het leven speelde zich af rondom de Dorpsstraat. Daar waren de kerken, de cafés, de winkels en de scholen. Daar ontmoette men elkaar.
De bestrating bestond uit keien met daarnaast kleine steentjes. En voor de huizen waren stoepen die met palen en kettingen waren afgezet. Elke zaterdag werden die stoepen geboend. In de kleine steentjes aan de noordzijde stonden lindebomen waarvan de takken zo geleid werden dat ze als zonwering dienden. In de goten kwam niet alleen regenwater maar kinderen konden er ook knikkeren. De straat zelf werd schoon gehouden door een straatveger. In Zoetermeer was dat Jaap Wieriks, in Zegwaart Rook de Bruin.
Arm en rijk
Aan de weg stonden de huizen van de renteniers, winkeliers en ambachtslieden, in de steegjes naar de vaart toe de arbeiders. Zo heette de steeg achter nummer 159 naar de Pilatusdam toe de Piet-en-Dora-steeg. De huisjes waren klein. De woonkamer was ongeveer 20 m2 en had twee bedsteden, een soort slaapkasten. In het achterhuis was een keuken en een trap naar de zolder. Een waterleiding was er nog niet –pas in 1928- en drinkwater kwam uit de put. En de plee/privaat/wc was buiten bij de sloot.
De mensen met meer geld hadden een huis met meer kamers. De keuken had een aanrecht met een pomp die het water uit de regenput omhoog haalde. Voor het schoonmaakwerk had de familie vaak een ‘meisje’ in dienst. En wekelijks kwam een naaister langs om kleding te verstellen. Het dienstmeisje was zeven dagen in touw en had twee avonden vrij en een deel van de zondag.
Werk
Een groot aantal mensen werkte toen in de landbouw. Zonder machines moest alles met de hand en met behulp van paarden worden gedaan. Boerenknechts verdienden zes gulden per week en werkten van half vier ’s ochtends tot zeven uur ’s avonds, zeker in de zomer als het lang licht was. Dat was niet veel ook al waren de prijzen in onze ogen laag: 3 cent voor een borrel, haarknippen 10 cent, een pond suiker 18 cent, brood 16 cent en de wekelijkse huishuur twee gulden.
Kleding
Een deel van het geld ging op aan kleding. De vrouwen droegen japonnen tot op de enkels, vaak met een schort ervoor. De kleinste kinderen droegen allemaal een jurk; als de jongens drie jaar waren kregen ze een broek. Schoolgaande meisjes hadden een jurk en schort net over de knie en de jongens een kniebroek. Bijna iedereen droeg klompen. Als de jongens 16 jaar werden gingen ze lange broeken dragen, meisjes lange jurken en opgestoken haar. Schoenen hadden ze alleen op zondag aan. Jongens en mannen droegen altijd een pet; dat waren veelal arbeiders, de gegoeden hadden een hoed.
Feesten
Koninginnedag werd volop gevierd, zo rond 31 augustus als koningin Wilhelmina jarig was (de oma van Beatrix). Het land van boer De Groot aan he begin van de Voorweg was dan omgetoverd tot feestterrein, waar allerlei spelen werden georganiseerd, zoals ringsteken met paard en wagen.
In de winter vroren de sloten en vaarten dicht en dan gingen de paarden met slee het ijs op. Mensen kregen dan vaak een paar middagen vrij en schaatsten op Friese doorlopers met een prachtige krul voor op de schaats. Vele arbeiders die winters geen werk hadden konden met baanvegen of hardrijden wat bijverdienen. De prijzen bestonden vaak uit zakken aardappelen, bonen, spek en ook wel kolen voor de haard.